Inleiding
Zo’n dertig jaar geleden vonden fokkers en dierenartsen het vaak nog ‘heel normaal’ als er in een nest 1-2 pups of zelfs nog als er (in grotere nesten) 3-4 pups dood geboren werden of binnen enkele dagen na de geboorte stierven.
Dat werd toentertijd uitgelegd als vrijwel zeker een (welkome) speling van de natuur, die zo voorkwam dat deze pups die naar verwachting toch al veel minder kwaliteit van leven zouden hebben met kunst en vliegwerk toch nog zouden opgroeien. Daarmee, zo was de redenering, werd de hond zelf veel leed en de adspirant eigenaar veel verdriet en kosten bespaard.
Tegenwoordig vinden we ‘dode pups in een nest’ niet meer ‘normaal’. Door een verbetering van de professionaliteit van de fokker-van-nu is de kans op doodgeboren of zieke pups kleiner, de kans op het tijdig signaleren van ziekteverschijnselen groter. Bovendien weet de dierenarts-van-nu ondanks dat pas geboren pups klein, breekbaar en vatbaar zijn, dat hij of zij nog heel veel kan doen aan preventie en genezing.
En we weten inmiddels ook wel dat pups die na de geboorte ziek worden in heel veel gevallen na tijdige en adequate behandeling kunnen uitgroeien tot sterke honden met een normale levensverwachtig.
Wij zetten een aantal zaken rond het thema Fading Puppy Syndroom nog eens op een rij; voor de een nieuws, voor de ander een opfrisser en/of een update. Eigenlijk is de term Fading Puppy Syndroom nietszeggend. Het is een verzamelnaam voor veel uiteenlopende oorzaken van pups die niet gedijen, ziek zijn en/of sterven.
Oorzaken
Fading Puppy Syndroom wordt veroorzaakt door omgevingsfactoren, genetische afwijkingen of infecties.
Omgevingsfactoren
Ondeskundigheid en onachtzaamheid van de fokker (‘bad breeding practice’) komen helaas nog voor. Fokken is een vak en daar moet je voor ‘geleerd’ hebben. Het gaat niet alleen om kennis maar vooral ook om veel ervaring.
De lichaamstemperatuur van een pup wordt gedurende de eerste week sterk bepaald door de omgeving. Puppies zijn dan vatbaar voor te koud (hypothermie) en te warm (hyperthermie). Het is dus van belang dat we de lichaamstemperatuur van de pup (38-39° Celsius) en omgevingstemperatuur (28-30° Celsius) in de gaten en op peil houden!
Als pups te koud zijn gaan lichaamsfuncties op een laag pitje: onvoldoende vertering van de voeding, minder gretig of niet meer drinken / zuigen, hartfrequentie en longfunctie nemen af, de circulatie collabeert (shock) en de dood volgt snel. Te koude pups zijn slap en bewegingsloos, te warme krijsen.
Bij een te dikke of te oude teef is de kans op minder goede maternale (moederlijke) eigenschappen en daardoor verlies van pups groter. Andere maternale oorzaken zijn natuurlijk te weinig of geen melk productie, moedermelk met afwijkende samenstelling, in de steek laten van of agressie naar de pups, doodliggen of doodstaan (lomp gedrag).
Puppies nemen door hun dunne huid makkelijker chemische stoffen op dan een volwassen hond! Let daarop bij de keuze van bijv. schoonmaakmiddelen en materialen voor (in) de werpkist. Vergiftigingen kunnen natuurlijk ook plaats vinden via maag-darmkanaal en luchtwegen!
In dit verband nog maar eens extra waarschuwen:
Tijdens de dracht geen medicijnen (alleen als het echt niet anders kan); ook geen homeopathische middelen of kruiden. Het antibioticum TMPS oftewel Trimethoprim sulfa zeker NOOIT toedienen tijdens de dracht, vooral niet in de beginfase van de ontwikkeling van de vruchten.
Genetische afwijkingen
We denken aan congenitale (aangeboren) defecten zoals hartafwijkingen, gespleten gehemelte, navel- en liesbreuk, open fontanel, ontbreken van de anus (atresia ani), afwijkend borstbeen (pectus excavatum) e.d.
Natuurlijk kan er tijdens de geboorte of direct daarna zichtbaar en onzichtbaar (!) trauma ontstaan. In die gevallen is er dus geen sprake van een erfelijke gebrek.
Infecties
Pups hebben een nog niet goed ontwikkeld immuunsysteem. Pups zijn dus zeer vatbaar voor infecties. Bacteriën kunnen de pup bereiken via de placenta (dus nog vóór de geboorte), via de navel, via het maag-darmkanaal en via de luchtwegen. Symptomen kunnen zijn: braken, diarree, constant krijsen, koorts, niet willen drinken en afsterven van oor- / staartpuntjes en/of teentjes.
Bekend / berucht is een infectie met de E.coli bacterie. Er bestaan verschillende types E.coli. Een deel daarvan is ziekteverwekkend (pathogeen). Pups ontvangen antistoffen van de moeder tegen het type E.coli dat al ‘ingeburgerd’ is in de eigen omgeving waar moeder al langere tijd verblijft; moeder heeft inmiddels al ruimschoots antistoffen opgebouwd tegen dat bepaalde E.coli type. Pups ontvangen de antistoffen via de melk van de moeder. Moeder en pups worden niet ziek van dat bepaalde type E.coli.
Bij insleep van een vreemd type E.coli in het nest hebben in het begin noch moeder noch pups daartegen antistoffen. Omdat pups nog een slecht ontwikkeld immuunsysteem hebben worden de pups ziek. Het immuunsysteem van de moeder kan wel tijdig adequaat reageren op de vreemde bacterie en wordt niet ziek.
De meest gevoelige periode voor E.coli voor pups is gedurende de eerste 3 dagen na de geboorte en tijdens de overgang van melk op vaste voeding (circa 3 weken). Een kenmerkend beeld is bij een acute E.coli infectie, dat (meestal) juist de zwaarste (!) pup het eerste ziek wordt en heel snel (binnen circa 8 uur al) dood kan zijn. Vaak zien we diarree. Bij een niet oplettende fokker, die niet snel genoeg de dierenarts belt, kan een groot deel of het gehele nest in tijd van 1-2 dagen sterven.
Insleep van E.coli vindt bijvoorbeeld plaats door (vreemde) mensen of door vreemde pups. Voorbeeld is een nest van vijf Labradors waarbij drie Heidewachtel ‘weespups’ (moeder overleden door ongeval) zijn gelegd. Binnen een dag waren er drie Labrador pups dood, de andere twee hebben een tijdige behandeling overleeft; de drie Heidewachtel weespups zijn niet ziek geworden; het was ‘hun’ type E.coli.
Bij pups zien we meerdere virus infecties o.a. Herpes (krijsen, buikpijn). Pups van een goed gevaccineerde teef die voldoende colostrum (biest) krijgen direct na de geboorte zijn beschermd tegen virus infecties zoals Parvo, Hondenziekte (Distemper) en Hepatitis (HCC).
Pups worden door spoelwormen en haakwormen besmet via de placenta (dus nog vóór de geboorte) of via de melk (!).
Breekbaar en vatbaar
Neonatale pups – pas geboren pups en gedurende de eerste paar weken na de geboorte – zijn klein; mede daardoor zijn diagnostiek en behandeling beperkt. De fysiologie (normale functies van het lichaam) van een neonatale pup verschilt van die van een volwassen hond. Daar moeten we rekening mee houden bij het klinisch onderzoek en de interpretatie van testresultaten.
Neonatale pups zijn breekbaar en vatbaar. Ze raken snel in kritieke toestand als ze ziek worden of in slechte conditie zijn om andere redenen, zoals bij gebrekkige zorg van fokker en/of teef.
Het immuunsysteem functioneert de eerste weken onvoldoende, waardoor infecties (bacteriën en virussen) makkelijker de kans krijgen. Pups met een (te) laag geboortegewicht zijn in het algemeen vatbaarder voor ziektes.
Bij pups zijn nier- en leverfuncties nog onvoldoende. De nierfunctie van een pup benadert pas op de leeftijd van 8 weken het functieniveau van een volwassen hond; de leverfunctie zelfs pas op de leeftijd van 4-5 maanden.
Critical care
Uit het voorgaande kunnen we opmaken, dat critical care bij pups, in het bijzonder op de leeftijd van 0-6 weken, verschilt van die bij de volwassen hond.
Tijdens de critical care bij pups richt de dierenarts zich eerst op de problemen met ademhaling en circulatie (vocht). Als levensreddende maatregelen denken we dan eerst aan het toedienen van zuurstof en het aanbrengen van een katheter om vocht (uitdrogen, shock) en medicijnen te kunnen toedienen. Tegelijkertijd (!) brengen en houden we de lichaamstemperatuur op peil. We meten het glucose gehalte in het bloed. Glucose is een serieus punt van aandacht, vooral bij pups met een laag lichaamsgewicht; indien nodig (te lage bloedsuikerspiegel) dienen we dextrose toe.
Pas als het patiëntje gestabiliseerd is nemen we de anamnese (vragen stellen aan de eigenaar) af en voeren we ons klinisch en evt. aanvullend klinisch onderzoek (in borstligging) uit om de juiste diagnose te stellen; met de resultaten daarvan kunnen we verder de juiste behandeling uitvoeren. Tegelijkertijd (!) houden we nog steeds de lichaamstemperatuur op peil en dienen we, indien nodig, zuurstof toe.
Het lichaamsgewicht van de (zieke) pup wordt 4-6 keer per dag gemeten; bij een gezond pup is 2 x per dag wegen voldoende. Zo kunnen we vochtopname en gewichtstoename monitoren. Een nauwkeurige weegschaal (in grammen) is daarvoor noodzakelijk.
Katheter
Omdat bij ‘critical care’ de tijd dringt geven wij de voorkeur aan ‘IV’ oftewel intraveneuse toediening (rechtstreeks in het bloed) van vocht en/of medicijnen. Bij de kleine pups is het aanbrengen van een IV katheter vaak niet mogelijk. We kunnen in die gevallen gebruik maken van ‘IO’ oftewel intraosseus toediening (via het beenmerg). Het is gebleken, dat deze opmerkelijke manier van infuus toediening gelijkwaardig is aan een IV toediening. In principe kan via deze weg vocht, medicijnen, infusie voeding, zelfs bloed worden toegediend.
De IO toediening kan plaats vinden (b) via het beenmerg van de femur (dijbeen), os ileum (darmbeen), femur (bovenarm) of tibia (scheenbeen). Om zeker te weten dat de infuusnaald goed zit kan er een röntgenopname gemaakt worden.
Bloedafname
Bloed wordt bij voorkeur afgenomen uit de halsader. Dat is niet altijd even makkelijk. Er kan maar een kleine hoeveelheid bloed worden afgenomen; niet meer dan 1% van het lichaamsgewicht van de pup per 24 uur. We gebruiken daarom kleine bloedbuisjes (0.3-1 ml) met kleine hoeveelheid anti-stollingsmiddel.
Allereerst moet het percentage rode bloedcellen gemeten worden en het percentage eiwit. Die samen vormen een meetpunt om de vochtstatus van de pup te bepalen. We meten tevens glucose (zie hiervoor) en ureum (nieren). Met de Azotstix kan het ureum in slechts een druppel bloed gemeten worden. Indien nodig / mogelijk doen we verder bloedonderzoek. Een pup van 4 weken (zie overzicht Referentiegegevens hieronder) met een Ht van 38% en een totaal eiwit van 6% is uitgedroogd, met waarden van respectievelijk 29% en 4,5% niet. Het percentage eiwit in het bloed ligt bij een pup iets lager dan bij een volwassen hond.
Afwijkingen van normaal
Om vast te stellen wat afwijkend is en wat niet, moeten we weten wat de ‘normaalwaarden’ zijn. Een sterke actie om de tepel te vinden / in de bek te nemen en een sterke zuigreflex zijn tekenen van een gezonde pup. Omdat een zieke of ondervoede pup de eerste weken snel in kritieke toestand kan geraken is tijdig signaleren (en behandelen) van afwijkingen cruciaal.
Normaal is als de eerste 2-3 weken pups bijna altijd of slapen of drinken. Kort na de geboorte is tijdens onderzoek een gezonde pup bewegelijk, voelt sterk (‘gespierd’) en warm aan; een zieke pup beweegt niet of nauwelijks, voelt slap en koud aan (ihb koude pootjes).
Een gezonde pup is in staat om vanuit rugligging zelf weer terug in buikligging te komen. Een gezonde pup heeft een gevulde buik, een zieke pup een lege slappe buik. Een gezonde pup neemt voldoende in gewicht toe, een zieke pup te weinig, niet of valt af.
Overigens kan het normaal zijn als een pup de eerste 24 uur na de geboorte 10% aan lichaamsgewicht verliest, maar daarna moet de pup wel groeien. Regelmatig wegen is dus belangrijk; 4-6 x per dag voor de zieke pup, 2 x daags voor de gezonde.
Een gezonde pup krijst maar even, een zieke pup continu of niet meer. Gezonde neonaten liggen gewoonlijk niet apart, zieke vaak wel. Apart liggen kan wel normaal zijn als de pup 5-6 weken oud is.
Om te bepalen of de pup wel of niet is uitgedroogd is het meten van de turgor (spanning) van de huid bij een pup veel minder betrouwbaar dan bij een volwassen hond; de huid van een pup heeft, vergeleken met die van de volwassen hond, een hoger vochtgehalte en een lager vetgehalte.
Om de turgor te meten trekken we de huid bijv. op de rug ter hoogte van de schouders tussen duim en wijsvinger omhoog en laten deze weer los; de snelheid / mate van verstrijken is (althans bij volwassen honden) een maat voor de vochtstatus.
Omdat de nierfunctie van een pup de eerste acht weken nog niet optimaal is, is meting van de concentratie (het soortelijk gewicht) van de urine niet een betrouwbare maat voor uitdroging. Bij volwassen honden zien we bij normaal functionerende nieren bij uitdroging de concentratie ( het soortelijk gewicht) van de urine toenemen.
Omdat het autonome (onwillekeurig of zelfstandig werkende) zenuwstelsel en de bespiering van arteriën (slagaders) nog niet optimaal zijn ontwikkeld, zijn bloeddruk en hartfrequentie (zie overzicht Referentiegegevens hieronder) bij neonaten geen betrouwbare maten voor uitdroging en shock.
Referentiegegevens voor gezonde neonatale pups (gemiddelden; er is veel variatie)
*
Voorbeeld: pup met geboortegewicht van 200 gram en (dus) een streefgewicht op 8 dagen van 400 gram, zal gemiddeld 25 gram per dag groeien en heeft daarvoor dus 25 x 3,1 = 78 ml tevenmelk of 25 x 3,7 kunstmelk = 93 ml kunstmelk per etmaal nodig, verdeeld (8x) over de dag circa 12 resp. 10 ml per voeding. Een pup verdubbelt zijn gewicht in de eerste 8-10 dagen, de volgende 8-10 dagen nog eens. Zie ‘Puppymelk’
Cohn en Lee (a) geven aan dat pups per dag 1g/lb van het te verwachten volwassen lichaamsgewicht moeten groeien. Een Engelse pound = 453 gram. Freshman (c) geeft aan dat pups dagelijks 5-10% van het geboortegewicht moeten groeien.
Bronnen o.a.:
- Pediatric critical care, Leah A. Cohn and Justine A. Lee, Clinician’s Brief, January 2015
(NB: artikel sterk aan te bevelen, meest geraadpleegde bron; betreft pups en kittens) - Intraosseous catheterization: An often underused, life-saving tool, Elisa M. Mazzaferro, Clinician’s Brief, May 2009, 9-12
- Fading puppy and kitten syndrome: Do you know the signs? Joni L. Freshman, Veterinary Medicine, November 2005, 807-808
Kernbegrippen: Fading Puppy Syndroom. Neonatale of pasgeboren pup. Pupsterfte. Zieke pups.